-
1 confondre
confondre [kõfõdr]2 (met elkaar) verwarren ⇒ verwisselen, door elkaar halen4 weerleggen ⇒ aan de kaak stellen, in het nauw drijven♦voorbeelden:rester confondu • versteld staan♦voorbeelden:v1) (ver)mengen -
2 égarer
égarer [eegaaree]1 doen (ver)dwalen ⇒ de verkeerde weg wijzen, op een dwaalspoor brengen3 misleiden ⇒ van het rechte pad brengen, in verwarring brengen3 zoek raken ⇒ wegraken, verloren gaan1. v1) op een dwaalspoor brengen, misleiden2) zoekmaken, kwijtraken2. s'égarerv1) verdwalen3) zoek raken -
3 ébranlement
ébranlement [eebrãlmã]〈m.〉1 schudding ⇒ trilling, beving2 schok ⇒ stoot, hort3 schok ⇒ verwarring, ontdaanheid4 (het) aan het wankelen brengen ⇒ (het) ondermijnen, (het) aantastenm1) schudding, beving2) schok4) vertrek [trein] -
4 désorientation
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский